Straatmuzen
Dichttegels
Zaterdag 24 september 2011 werden 25 stoeptegelgedichten onthuld die het Utrechts Dichtersgilde (Chrétien Breukers, Ellen Deckwitz, Ingmar Heytze, Ruben van Gogh en Alex de Roode) schreef voor de 100-jarige Coornhertstraat.

Komt maar niet. De straat omsluit
ons aller leven, en hoor jij daar bij?
Welnee, we liggen hier alleen.
Met huizen recht en rijweg breed.
Loop maar door. Dat is ons best.

Kom ons tegemoet. De straat
wacht blozend op je voetstap
die vanuit de stad weerklinkt
En hier bij nummer 1 verschijnt
of wegsterft. Want je bent gegaan.

Maar hebben wij geen fraaie daken?
Zijn onze tegels niet geboend?
Is het asfalt hier niet koel en fris:
een tweede huid die op de aarde
ligt en auto's draagt of stuwt.

Dus kom een hier en kijk. Kom
naar ons toe en kijk nog beter.
Wij zijn de huizen waar je stil
of minder stil naar smacht. Wij zijn
het huis waar je naar hebt gezocht.

Kom ons tegemoet. Wij, huizen
van een eeuw. Wij, mensen van
decennia. Ga in ons op. Ga op
in de geschiedenis die begint
als jij je eerste voetstap zet.

Dirck Volkertszoon Coornhert
werkte achttien uur per dag.
Wie de leeslust is vergaan
door de dagtaak uitgeblust,
“denk aan Coornhert: “Weet of rust.

Hier even verderop woont zij,
het meisje van het tere blauw,
de bloementuin, de lieve kat,
het meisje dat zo dikwijls plast.
Kierkegaard zingt in de kast.

Zoveel stenen in een leven
waar je blind je voeten zet.
Deze steen kijkt naar je op.
Alle stenen die je dragen
zitten vol met stille vragen.

Wie hier eerder kwam,
en wie hier volgen zal,
ik ken ze niet, ik wil ze
niet kennen, zo ben ik.
Maar jij, jou ken ik niet.

Bent u van de straat?
Ken ik u, Kent u mij?
Van alles wat bestaat
zijn de andere tegels
mij het meest nabij.

Alles om je heen verandert
met de jaren mee. Naar
beneden kijkend, de straat
weer door, valt je blik op dit
onveranderlijke woord: 'ik'.

Je weet je opgenomen in
de huizen der omwonenden.
Soms, als je daar binnen bent,
zie je je nog ronddolen buiten,
je onbespied wanend, bezig.

De twee kanten die deze straat
oploopt: dag in, dag uit.
De deuren die dan open gaan,
dan dicht. De wolken erboven.
Die mogelijkheden, ook nu.

Er vond hier toen iets plaats;
we hadden het er nog over
met onze buren, familie en
passanten — allemaal vergeten.
Mos kruipt tussen de tegels.

Kom mee, kom mee onder
de steen, je gaat niet dood
en niemand blijft alleen,
kom mee onder de steen.

Je hoofd is klein, de wereld
groot, de tijd is hol, kom mee.
De hemel valt het water stijgt,
de maat is vol, kom mee.

De grond is warm, je hart is
koud, de zon is oud, kom mee.
De wereld is een blauwe bol,
de lucht is leeg, kom mee.

Kom mee, kom mee onder
de steen, het is de stille plek
waar bijna iedereen verdween,
en dat is niet voor niets.

De aarde is een hemelbed.
Kom mee onder de steen,
Kom vlug — en als je spijt
krijgt, mag je altijd terug.

Buiten grazen koeien:
er zal melk zijn.
Buiten grazen schapen:
je hoeft niet bloot te zijn.
Buiten grazen paarden:
je kan hier altijd terug komen.

Hier heb je een plek waar je altijd
mag aankomen. Zo vaak als je wilt.
Je mag hierlangs lopen tot je eruit bent.
Je mag hier blijven tot je thuis bent.

Soms slaapt de straat, kijk maar.
Al die plassen water op de stoep
zijn kwijlplekjes van de slapen aarde.
En had ik je al verteld dat straten
ook wel eens gaan slaapwandelen?

Op deze tegel laat je de zorgen niet achter
maar achtervolgen ze je iets minder
halsstarrig. Zo zijn zorgen nou eenmaal:
ze hebben alleen maar iemand nodig
om een beetje achter aan te lopen.

Blijf even staan hier, straks
kwasten boomtoppen rouge
op de laatste wolken van de dag.
Maakt de lucht zich op voor de nacht.
